Iedereen weet hoe vreselijk IS-strijders in Syrië en Irak huishielden. Of hoe wetteloos en gevaarlijk het optreden van Somalische piraten is. Zijn de geuzen uit de Tachtigjarige Oorlog met hen te vergelijken? In ieder geval waren zij betrokken bij een bloedige burgeroorlog die door de Nederlanden raasde in het begin van de Tachtigjarige Oorlog.
Op 15 maart 1572, twee weken voor de val van Den Briel, trok de Friese stadhouder Caspar de Robles triomfantelijk Groningen binnen om een bloedige klus te klaren. Een tijdgenoot meldt: ‘Toen zijn 37 piraten of vrijbuiters van Vlieland gevankelijk hierheen gebracht. Zij droegen twaalf of dertien koppen van door de soldaten van de stadhouder doodgeslagen geuzen op pinnen met zich mee, over de markt en door de straten.’ De gevangengenomen geuzen moesten recht in het gezicht van hun dode collega’s kijken.
De afgehakte hoofden werden daarna voor de Steentilpoort op de galgen gezet. Daarna waren de gevangenen zelf aan de beurt. Hun doodvonnissen werden voltrokken aan een wipgalg op de Grote Markt. Soms hielp De Robles enthousiast een handje mee. Zijn katholieke geloof hinderde hem daarbij niet, integendeel. Hij schreef in een brief van 23 maart 1572 aan Alva, dat de bij de executie aanwezige priester – die overuren moet hebben gemaakt – heel erg zijn best deed, ‘zodat de arme van de rechte weg afgedwaalde gevangenen bijna allen als goede katholieken stierven.’
Wetteloze piraten of vrijheidsstrijders?
Wie waren deze geuzen, die na een leven vol geweld zelf een extreem gewelddadige dood stierven? Waren ze wetteloze piraten, vrijbuiters zonder God of gebod? Waren ze kapers, die in dienst van de soevereine vorst Willem van Oranje schepen prijsmaakten en bemanningen gijzelden? Waren ze strijders voor vrijheid of geloof, die prins Willem steunden in zijn strijd tegen de Spaanse koning en zijn dienaren? Waar kwamen ze vandaan, waren ze Zuid-Nederlanders, Friezen of Hollanders of gewoon een bij elkaar geraapte bende lieden uit allerlei streken? Een eenduidig antwoord op deze vragen valt niet te geven, zoals hierna zal blijken. Eigenlijk zit er in elk van de genoemde typeringen wel een kern van waarheid.
Zeker is, dat sommige geuzen echte kapers waren, voorzien van officiële kaperbrieven van Willem van Oranje. Zoals Dirck Sonoy of Diederik Snoey (1529-1597) die vanaf 1572 gouverneur van Hollands Noorderkwartier was. Of de gentleman-geus Nicolaes Ruychaver. Geuzenkapiteins als zij ontvingen vanaf 1568 officiële papieren die hun toestemming gaven schepen op de vijand buit te maken. Deze kapers waren aan regels en afspraken gebonden. Geuzenkapiteins als Van Troyen, Menninck en Ruychaver sloten bijvoorbeeld in juni 1570 met een vertegenwoordiger van Willem van Oranje een contract. Bij Borkum zwoeren zij elkaar trouw en spraken af de buit met prins Willem te delen. De overeenkomst gold voor zes weken, ‘daerna sal een yegeleyck syn proffyt soecken waer hy best vernemen sal’. Kortom, na afloop was het ieder voor zich zijn en mocht er naar hartenlust geroofd worden.
Willem van Oranje verwachtte voordeel te behalen van overeenkomsten als deze, maar dat viel soms tegen. In het najaar van 1569 voer de Waalse edelman Dolhain met acht schepen en honderden opvarenden het Vlie op, om daar ongeveer honderd schepen prijs te maken. Hij vergaarde in de periode september 1569-begin 1570 een fortuin. De opbrengst werd geschat op tweehonderdduizend tot driehonderdduizend daalders (tien tot veertien miljoen euro aan hedendaagse koopkracht). Een deel van dat geld was bestemd voor Willem van Oranje. Alleen bleek het bij de afrekening in rook opgegaan, of liever, tot groot ongenoegen van de prins, onnaspeurbaar verdwenen in de zakken van de geuzenadmiraal. Er was in meer dan één betekenis voor een enorm vermogen gekaapt.
Brandschattend, moordend, kerkbrandend
Dit alles betrof oorlogsbuit die de geuzen op een min of meer wettige manier in handen hadden gekregen. Maar daar bleef het in dat najaar van 1569 niet bij. Er was ook geweld alleen maar omwille van het geweld. In een 16de-eeuwse kroniek lezen we: ‘’s Nachts kwamen ze aan land om kerken en kloosters te beroven, brand te stichten, zichzelf bezattend met drank uit de geroofde gouden en zilveren kelken. Deze zeerovers noemde men watergeuzen.’ De Hollandse stadhouder Bossu schreef aan Alva: ‘Mijnheer Dolhain, de baas van de vluchtelingen, is nog steeds op Vlieland, en zijn o zo dappere mensen hebben de twee kerken op het eiland verwoest’.
Er zijn meer voorbeelden van aangerichte verwoestingen. Men leest over gebeurtenissen in maart 1571 op het eiland Texel: ‘Op de 26 maart 1571 zijn twee geuzen in De Westen en Den Hoorn de kerken binnengegaan en hebben daar moedwillig de in de eredienst gebruikte voorwerpen vernield, kapot smijtend en meenemend wat zij maar wilden. Het beeld van Sint Maarten in Oosterend werd door een gat in de muur naar buiten gestoken en achter de kerk verbrand.’ Wie denkt dat deze euveldaden beperkt bleven tot kerkelijke goederen of dat het geweld alleen of hoofdzakelijk religieus gemotiveerd was, vergist zich deerlijk. In diezelfde maand maart 1571 bijvoorbeeld, moest ook het huis van de schout, admiraal Van Boschuyzen, het ontgelden, net als het ‘huis bij de Hoge Berg’. Ook de huizen van de plaatsvervanger van de schout Aernt van Schuylenburg en van Texelaar Gerrit Willemsz. waren doelwitten van de ontketende geuzen.
Dertien geuzen verliezen letterlijk hun hoofd
De geuzen waren dus zowel kapers in dienst van Oranje als ongeregelde vechtersbazen en vrijbuiters. Om hen te leren kennen, kan men zich verdiepen in verhoren, afgenomen door de Spaansgezinde overheid, vaak gepaard gaand met marteling. Daarna werden ze meestal terechtgesteld. Een informatieve bron is bijvoorbeeld het Extrakt verhoor van eenige watergeuzen op Vlieland gevange. Het gaat daarin om 27 van de hiervoor genoemde 37 op de Groninger Grote Markt terechtgestelde personen. Hun gevangenneming op 6 maart 1572 staat beschreven in de Informatie by den Raedt der steede Harlingen over de actie van Waalse soldaten tegen het Vlielander geuzennest. Vijf Harlinger schepen brachten een dag eerder een legermacht in dienst van de Friese stadhouder De Robles, naar het eiland. In de Informatie is te lezen dat de Spaanse troepen: ‘omstreeks twee uur in de middag van 5 maart 1572 bij Vlieland met de geuzen slaags waren geraakt. Deze hadden hun positie met wel negen of tien met zand gebouwde schansen op het eiland versterkt. De geuzen verdedigden zich met hun geschut zo dapper, dat een aanval over land onmogelijk was. De Waalse troepen konden niet anders dan met hun schepen, langs het strand varen. Af en aan zeilend moesten ze hun kans afwachten.’
Die kans kwam de volgende dag. Toen voeren de geuzen met alle oorlogstuig waar ze over beschikten op de Harlinger schepen af. De schippers van de vijf door De Robles’ ondercommandant gehuurde schepen verklaarden dat de geuzen zich krachtdadig hadden geweerd, maar de strijd uiteindelijk hadden moeten opgeven. Dertien geuzen verloren letterlijk hun hoofd, de rest werd via Harlingen afgevoerd naar Leeuwarden en Groningen. De in het Extrakt genoemde vrijbuiters vormden een bont gezelschap. Zo komen we Johan Willemsz. tegen, een ‘verbannen kerkenschender’, iemand die aan de Beeldenstorm van 1566 had meegedaan. Hij bekende deel te hebben genomen aan de plundering van ettelijke schepen bij Amsterdam, een actie die hem en zijn collega’s 6.000 gulden opleverde, 200.000 euro aan koopkracht nu.
Bron: Geschiedenis.eu