‘Mijn leven is weer helemaal pico bello’

Getty Images

Veertig jaar geleden won hij de Tour de France. Daarna is dat geen Nederlandse wielrenner gelukt. Joop Zoetemelk (73) woont in Frankrijk en fietst daar met plezier zijn rondjes. “Ik leef van dag naar dag.”

‘Vroeger, toen ik een jaar of tweeënhalf was, begon mijn vader een varkenshouderij in Rijpwetering. Daarvoor woonden we in Den Haag, waar ik geboren ben. Op het dorp ben ik opgegroeid en naar de kleuterschool en de lagere school gegaan. Thuis waren we met vijf kinderen, na mij kwamen nog drie broers en een zus. Mijn broertje Dickie – hij zat tussen mij en mijn tweede broer Chris in – is op 2-jarige leeftijd aan verstikking overleden, maar daar weet ik niks meer van; ik was te klein. Thuis werd er niet over gesproken; alsof-ie er nooit geweest was.  

Het was een warm gezin, we konden allemaal goed met onze ouders overweg. Maar je moest wel meehelpen en normaal blijven doen, niet buiten je schoenen gaan lopen, geen dingen doen die eigenlijk niet passen. Zo was dat vroeger op alle boerderijen. ‘Gewoon jezelf blijven’, werd gezegd. ‘Wat een ander doet, moet een ander weten.’ Na de lagere school ging ik op de fiets naar de ambachtsschool in Leiden, lts-houtbewerking doen. Ik wou niet op de boerderij blijven, maar de kant van mijn moeders familie op: de bouw. Mijn grootvader had een aannemersbedrijf, dat was overgenomen door mijn twee ooms. Daar begon ik als leerling-timmerman.  

Sporten kwam pas laat in beeld. Mijn broers gingen al snel voetballen. Dat heb ik nooit gedaan, maar in de winter van ’62-’63 waren bij ons alle plassen dichtgevroren en elk dorp organiseerde wel een schaatswedstrijd. Ik deed daaraan mee en dat ging zeker niet slecht. Ik wist dat schaatsers vaak op de fiets trainen, dus toen mijn moeder vroeg wat ik voor mijn zestiende verjaardag wilde, zei ik: ‘Nou, een racefiets.’  

Aan het begin van het voorjaar kwam Swift, de wielervereniging uit Leiden, met een grote groep bij ons door het dorp. Ze hadden even verderop hun verzamelplaats en een paar weken later ben ik met die jongens meegereden. Kort daarna vroegen ze of ik lid wilde worden. Ik begon ook gelijk wat te winnen, er was altijd wel een prijsje bij. En omdat er de volgende winter geen ijs was, ben ik gaan cyclocrossen, in de duinen bij Noordwijkerhout. Ik werd Nederlands kampioen veldrijden bij de nieuwelingen. 

Als eerstejaars amateur werd ik in 1968 in Mexico olympisch kampioen ploegentijdrit, met Fedor den Hertog, Jan Krekels en René Pijnen. Die jongens werden toen meteen beroeps, maar ik was daar nog niet rijp voor. Ik bleef nog een jaar langer amateur, met de bedoeling om in ’69 een vol internationaal programma te rijden. Ik hield de bouw voor gezien en werd onderhoudstimmerman in een overhemdenfabriek, zodat ik vrij kon krijgen wanneer ik wilde trainen. Dat pakte goed uit: in september won ik de Ronde van de Toekomst, die bijna jaarlijks wordt verreden in Frankrijk.

Mijn vader was intussen gestopt met varkens houden en in de aardappel-handel gegaan, Zondags reden we met z’n allen in zijn aardappelbusje naar de koers. Ze waren hartstikke trots, maar lieten het niet merken – da’s typisch voor de hele familie. Mijn moeder zei wel: ‘Jongen, niet zo hard rijden, je wordt steeds magerder.’  

De eerste Tour, in 1970, was voor mij iets nieuws, met al die grote namen en media eromheen, daar moet je aan wennen. Maar ik liet me niet gek maken, kon goed slapen en finishte uiteindelijk als tweede in Parijs. In totaal is dat zes keer gebeurd, maar het stempel ‘eeuwige tweede’ maakte me niet zoveel uit: beter elk jaar tweede dan vijf jaar niks. Ik was niet zo sterk als Eddy Merckx, dat was een buitencategorie, en ook niet als Bernard Hinault. Ik zat gewoon een klasse lager. Na die eerste Tour kreeg ik het aanbod om in Frankrijk criteriums te rijden. Dat betekende niet enkel een wedstrijd van honderd kilometer, maar ook elke dag duizend, tweeduizend of meer kilometer verplaatsing. Veel renners gaan daaraan kapot. Maar ik heb altijd genoeg rust gepakt en die koersen gereden. In 1971 ben ik getrouwd met mijn eerste vrouw, een Française, en hier in Germigny-l’Évêque komen wonen. We hebben twee kinderen gekregen, een zoon en een dochter, maar meer wil ik er eigenlijk niet over zeggen.

In 1974 won ik Parijs-Nice, de Catalaanse Week en de Ronde van Romandië, achter elkaar. Maar aan het slot van de eerste etappe in de Midi-Libre stond een auto verkeerd geparkeerd. Er kwam een massale valpartij en ik lag erbij. In het ziekenhuis van Béziers ben ik toen niet goed verzorgd. Ze stuurden me na een dag alweer naar huis, maar van daaruit werd ik halsoverkop naar het ziekenhuis van Suresnes bij Parijs gebracht. Ik bleek behalve scheurtjes in de schedel ook hersenvliesontsteking te hebben, een levensbedreigende situatie. De dokters verwachtten dat ik nooit meer zou kunnen koersen. Maar dat zijn allemaal van die dingen die je makkelijker vergeet dan de overwinning in de Tour.

Twee keer ben ik in de Tour geklopt door Bernard Hinault, in ’78 en ’79, maar in ’80 was het andersom. Eigenlijk was dat niet normaal: als een goeie Zoetemelk tegen een goeie Hinault rijdt, wint Hinault. Hij was dus niet zo goed als daarvoor, al moet ik ook wel iets goed hebben gedaan. Maar wat er gebeurde toen ik won, die honderd-duizend Hollanders die naar Parijs waren gekomen... Dat men zei dat op de Champs-Élysées alleen maar Nederlands werd gesproken – ongelofelijk! Toen voelde ik me wel trots, maar ik ging nog steeds niet naast mijn schoenen lopen. En vijf jaar later, ik was bijna 39, niemand had er rekening mee gehouden, werd ik ook nog wereldkampioen op de weg. Natuurlijk gaf dat een gevoel van genoegdoening: één podium ontbrak al die tijd op mijn palmares en nu was het gelukt.

Ja, en dan ben je op een dag gestopt, wat ga je doen? Jan Raas, mijn laatste ploegleider, vroeg of ik public relations wilde gaan doen: gewoon met gasten naar de Ronde van Romandië, naar Parijs-Nice, de Vierdaagse van Duinkerken, wedstrijdjes die ik kende, omdat ik ze vroeger zelf gereden had. Naar de Tour en de klassiekers, waar alle media zijn en veel spanning heerst, hoefde ik niet meer. En later heb ik van alles gedaan: relatiemarketing, ­public relations, ploegleider. Alleen maar dingen die ik mooi vond.

Nu heb ik een mooie carrière om op terug te kijken. En die eerste plaats in de Tour pakken ze me niet meer af. Je blijft altijd een winnaar, dat is het mooie ervan. Er was dit jaar het een en ander georganiseerd om te vieren dat het nu veertig jaar geleden is, maar die dingen gaan vanwege de coronacrisis allemaal niet door. Ik zou in De Wereld Draait Door komen, de jaarlijkse Joop Zoetemelk Classic in Leiden zou in het teken staan van de Touroverwinning én er was een theaterprogramma gepland: De Tour van ’80, met Wilfried de Jong, Mart Smeets, Bert Wagendorp en muzikanten en oud-renners als Henk Lubberding, Leo van Vliet en Johan van der Velde. En met mezelf. We hadden nog niet gerepeteerd, maar als ze mooie beelden laten zien en er komen goeie vragen uit het publiek, loopt zoiets vanzelf. De theatershow zal wel worden verzet naar volgend jaar, dat is niet anders. Het belangrijkste is nu dat alles weer gezond wordt en blijft, en dat alles weer op gang komt.

Ik ben een gelukkig mens, mijn leven is weer helemaal pico bello geworden. Zeker met Dany, mijn tweede vrouw. Met mijn eerste vrouw was het aanvankelijk ook heel goed natuurlijk, maar dat werd minder. De problemen met haar alcoholverslaving zijn bekend, dus daar wil ik het bij laten. Ze is er uiteindelijk ook aan onderdoor gegaan, in 2008 is ze overleden. En ik heb daarna mijn leven opnieuw opgebouwd. Ik geloof dat ik nog steeds dezelfde ben gebleven. De slechte dingen in het leven, de dingen die me vroeger niet aanstonden, ben ik vergeten. De goeie dingen moet je bewaren, vind ik.

Ik woon nog steeds in Germigny-l’Évêque, niet zo ver van Parijs, op een stuk grond van bijna tien hectare. Daar hebben we ook een grote tuin, waar ik veel in bezig ben. En anders zijn er in het bos altijd wel dooie bomen en afgewaaide takken die opgeruimd moeten worden. Ik verveel me niet. Mijn dochter Laetitia woonde altijd al in de buurt, en sinds een tijdje is mijn zoon Karl met zijn gezin, hij heeft twee kinderen, ook deze kant op gekomen. Met jagen, wat ik graag deed, ben ik grotendeels gestopt sinds mijn hond dood is. Ik ging met dat beest de bossen in of de velden op en schoot alleen wat geschoten mócht worden. Die hond richtte ik zelf af, die jaagde voor mij, niet voor zichzelf. Dat was ook een deel van het plezier. Straks, in december, word ik 74. En ja, elk jaar moet je toch weer een beetje inleveren. Toen ik 65 was liep ik de marathon van Parijs nog in vier uur, dat is zo’n tien kilometer per uur. Nu loop ik nog maar acht kilometer per uur. Maar dat weet je van tevoren.

Op het ogenblik vrees ik nog niks. Ik heb geen idee hoe het allemaal met die verschrikkelijke coronacrisis gaat uitpakken; de situatie is op dit moment nog niet echt formidabel in Frankrijk. Maar je moet in elk geval gezond blijven. Als dat het geval is, kom je al een heel eind. En je moet nog een beetje naar buiten kunnen gaan en kunnen doen wat je graag wil. Het maakt niet uit dat je er dan wat langer over doet – zolang het maar mogelijk is, sta ik er niet echt bij stil. En dat geldt eigenlijk een beetje voor alles.  

Ik ben ook niet bezig met dingen die ik, nu ik het nog kan, nog zo nodig zou willen doen. Helemaal niet zelfs. Als ik fysieke problemen begin te krijgen, en mezelf niet vrij meer kan bewegen, zou het misschien een ander verhaal kunnen gaan worden. Maar tot nu toe is dat niet het geval.  

Ik leef van dag naar dag. Ik ben tevreden met hoe het nu gaat en zal proberen dat zo lang mogelijk vol te houden. Aan de dood denk ik zeker nog niet. Maar ik hoop wel dat de mensen zich mij zullen herinneren als iemand die nooit een ander iets verkeerds heeft aangedaan. Dat vind ik belangrijk en dan kan ik, als het eenmaal zo ver is, tenminste rustig gaan liggen. Want de plaats waar ik tegen die tijd kom te ‘wonen’ is al bekend; dat heb ik allemaal al geregeld. Ik heb het daar met Dany en de kinderen ook gewoon over gehad, dus het is verder helemaal geen probleem. We hebben een dubbele plaats op het kerkhof, hier in het dorp. Je weet nu alleen nog niet wie onder en wie boven komt te liggen. Maar dat zien we tegen die tijd wel weer.”

Joop Zoetemelk (Den Haag, 1946) geldt als de succesvolste Nederlandse wielrenner
aller tijden. In 1980 won hij de Tour de France. Ook won hij olympisch goud en etappekoersen als de Ronde van Spanje, Parijs-Nice (3x) en de Tirenno-Adriatico. Verder zegevierde hij in klassiekers als de Waalse Pijl, Parijs-Tours (2x) en de Amstel Gold Race. Zoetemelk veroverde in 1985 bovendien de wereldtitel op de weg. In 1971 trouwde hij met Françoise, de moeder van hun kinderen Karl en Laetitia, en ging met haar in Germigny-l’Évêque wonen. Een problematisch huwelijk, zou hij later in de biografie Joop Zoetmelk – Een open boek bekennen. Zowel Françoise als haar inmiddels inwonende ouders hadden een drankprobleem, waardoor de sfeer in huis zeer beklemmend was. Françoise overleed in 2008. Joop Zoetemelk vond nieuw geluk bij Dany Pouille met wie hij – in een ander huis – nog steeds in Germigny-l’Évêque woont.

Auteur