Thuiskomen in New York

Getty Images

Renske Heddema zoekt naar Hollandse sporen in het noordoosten van Amerika: van de eerste pelgrims die vanuit Leiden in de 17de eeuw de oversteek waagden tot aan Beatrix die in de oorlog bij president Franklin D. Roosevelt logeerde.

Ik sta in New York, op het Roosevelt Island. Vanochtend is hier het beeld onthuld van Franklin D. Roosevelt, de Amerikaanse president die bij al zijn vier ambtstermijnen van 1933 tot 1945 de eed aflegde op een Hollandse familiebijbel (hij was een verre nazaat van een Zeeuwse immigrant). Ik loop over het plein dat naar het standbeeld leidt. De rechte neus, de gelijkmatige gezichtstrekken en de daadkrachtige mond komen prachtig uit tegen het grijze natuursteen. Van Roosevelt is de uitspraak dat we nergens zo bang voor moeten zijn als voor de angst zelf. Precies die mentaliteit die zijn voorouders moet hebben gekenmerkt. De pioniers en kolonisten wisten niet wat hun te wachten stond. Ze gingen gewoon. Hun spoor ben ik gevolgd op deze reis door de regio New England, in het Noordoosten van Amerika.

Een ronde, gepolijste steen
In Plymouth – 65 kilometer ten zuidoosten van Boston – heb ik een ontmoeting met de historici James en Peggy Baker. Bij een kop clam chowder (een soort vissoep) in de East Bay Grille vertellen ze over de aankomst van de Pilgrim Fathers, die vanuit Leiden in 1620 de oversteek maakten naar Amerika. In

Getty Images
diezelfde tijd werd iets zuidelijker de kolonie Nieuw-Amsterdam door de West- Indische Compagnie gesticht (nu New York).In een mausoleum aan de haven ligt de Plymouth Rock; een ronde, gepolijste steen markeert de plek waar de pelgrims voor het eerst het Amerikaanse vasteland zouden hebben bereikt. En in de ochtendmist, bij een spiegelgladde zee, zie ik in de haven de Mayflower II liggen, een replica van het schip waarmee de vrome pelgrims vanuit Engeland naar Amerika voeren. Vertrokken ze uit het toen al vrijgevochten Nederland omdat dat hun niet meer de geschikte omgeving leek voor hun kroost? Ik vraag het Sarah in de Plimoth Plantation, het openluchtmuseum waar de medewerkers je in oud-Engels toespreken en nooit uit hun historische rol van Pilgrim Fathers vallen.

De jaarlijkse dankdag
“De Nederlanders hebben ons goed behandeld”, zegt Sarah, terwijl ze het wieden in haar moestuin onderbreekt. Buurvrouwen hebben hun beddengoed over de schuttingen te luchten gehangen, even verderop zijn mannen met zwarte hoeden hout aan het kappen. “Maar de situatie was te onzeker in Holland”, zegt Sarah, “de wapenstilstand met Spanje tijdens de Tachtigjarige Oorlog was te fragiel.” Het stukje maggiplant dat ze voor me afbreekt, geurt uitbundig. “En, je moet wel bedenken”, vervolgt ze haar relaas, “dat wij als Engelsen geen lid konden worden van de Hollandse gilden. Dan is het hier in onze eigen nederzetting, beveiligd door een houten omheining, toch beter. Hoewel we op onze hoede moeten zijn voor de native Americans, de indianen. Om die gunstig te stemmen, nodigen wij hen altijd uit voor de jaarlijkse dankdag voor het gewas, in november.” Dan buigt Sarah zich weer over haar planten. Thanksgiving is tot op de dag van vandaag een sterke traditie en nationale feestdag voor de Amerikanen, waarbij families bij elkaar komen voor een groot diner (met kalkoen) om dank te zeggen voor de goede dingen des levens.

Getty Images

Bevervellen en bont
Het voelt een beetje als thuiskomen als ik vanuit Massachusetts de Hudsonrivier oversteek naar Albany. Onderweg zijn de eerste Nederlandse Zelfs toen de Hollanders al een eeuw weg waren, werd er in de kerken nog in het Nederlands gepreekt. namen al opgedoken: Kinder Creek, Rensselaer. Ik ben in de staat New York. Onder de machtige ijzeren brug verdwijnen de okergele en donkerrode oevers van de rivier in de regen. In de stad die ooit begon als Beverwijck, ontmoet ik de leider van het New Netherland Project, Charles Gehring. De onderzoeker die de Nederlandse wortels van New York al meer dan dertig jaar lang blootlegt, heeft sinds anderhalf jaar een aparte ruimte in de New York State Library, een langgekoesterde wens. Albany, vertelt Gehring, was het eigenlijke centrum van de kolonie Nieuw-Nederland, waar de indianen met de Hollanders kwamen handelen in bevervellen en bont. Het toenmalige fort was minstens zo belangrijk als Nieuw-Amsterdam aan de monding van de rivier. Tot ongeveer 1790, toen de Hollanders er al langer dan een eeuw weg waren,
werd er in de kerken van Albany in het Nederlands gepreekt. Zelfs indianenstammen en zwarte steenhouwers, die op afgelegen plekken leefden, spraken honderd jaar later nog geen Engels maar Nederlands.

Halve deuren
Op een stralende zaterdagochtend volg ik de bedding van de Hudson zuidwaarts naar het vestingplaatsje Kingston, het vroegere Wiltwijck. In 1658 dwong Peter Stuyvesant – de Nederlandse gouverneur van de kolonie Nieuw-Nederland de kolonisten op de oevers van de rivier te verhuizen naar deze plek, om ze beter te kunnen beschermen tegen de indianenstammen. Hij legde een omheining van houten palen aan, net als de Pilgrim Fathers in Massachusetts deden, en stelde er het eerste gemeentelijke gerechtshof in. Met veel toewijding word ik door dames van geschiedkundige genootschappen rondgeleid in dit stadje tussen Albany en New York. Ze wijzen me op de halve deuren, Dutch doors, een handige Nederlandse traditie die de kleine kinderen veilig binnenhield en de vieze varkens buiten. Ook is er nog steeds de Old Dutch Church.

Verbluffend
Even verderop ligt Hurley, voorheen Nie Dorp, met een aantal stenen Dutch houses, die de bewoners als musea in stand houden. Vooral aan de binnenkant is het behoud van de inrichting van vroeger verbluffend. Alsof je de opkamer van een Groningse herenboer of een Zeeuwse boerderij van eeuwen terug voor je ziet. Ook mijn logeeradres, The Stone House, is zo’n museumpje, waar de

Getty Images
handgeschreven correspondentie van de oorspronkelijke eigenaar – Cornelis Vanderbilt uit 1810 – ingelijst aan de wand hangt. Het ontbijt is zoals het hoort in de betere bed and breakfast: gesprekken met geïnteresseerde Amerikanen, juristen uit Washington, een bankier uit New York. In Hyde Park, de geboorteplaats van Franklin D. Roosevelt, krijg ik een rondleiding op het landgoed van de Roosevelts. Het huis zelf is eigenlijk bescheiden, zeker vergeleken met het imposante Vanderbilt Mansion, dat even verderop ligt. De werkkamer van de president, waar het einde van de Tweede Wereldoorlog tussen de geallieerden werd voorbereid, is een onaanzienlijke, kleine ruimte. In de catacomben van de presidentiële bibliotheek slaat hoofdconservator Bob Clark uiterst voorzichtig een mapje open. Het bevat de originele briefwisseling tussen de president en de Oranjes. In 1939 schrijft Roosevelt aan koningin Wilhelmina dat ze elk moment welkom is met haar familie op dit buiten. Wilhelmina bedankt in januari 1940 vriendelijk, maar het is vooral Juliana die hier tijdens de oorlogsjaren met de kinderen regelmatig te gast zal zijn. In een briefje van Beatrix en Irene, dat hun gouvernante na een logeerpartij op Hyde Park voor ze schreef, bedanken de prinsesjes voor de ezelritjes en de zwempartijen. Onze huidige vorstin, toen amper 5 jaar oud, ondertekende de brief zelf. ‘Trixie’ staat er in aandoenlijke hanenpoten.

 

Auteur