De verzetsdaden van hun ouders trokken diepe sporen in hun leven. Ze betekenden voor de één een bron van inspiratie, voor de ander van frustratie. Twee kinderen doen hun verhaal.
Het verhaal van Liesbeth (76)
“Toen Hitler in 1933 – het jaar waarin mijn tweelingbroertje en ik werden geboren – in Duitsland naar de macht greep, waren mijn ouders begin twintig. Van meet af aan waren ze tégen het fascisme en kwamen ze op vóór de verdrukten. Mijn eerste herinnering is de enorme eettafel in ons grote huis; daar konden twaalf mensen aan zitten en zelden was er een lege stoel. Steeds vaker kwamen er vreemde mensen mee-eten en deelden we onze kinderkamers met andere kinderen. Nadat de oorlog uitbrak, volgden onderduikers en mensen die vanwege hun illegale bezigheden door de Gestapo opgejaagd werden.
In de zomer van 1944 viel de Gestapo ons huis binnen. Mijn ouders werden weggevoerd. Mijn vader heb ik nooit meer gezien, hij kwam om in Dachau. Moeder ging naar kamp Ravensbrück. Ze was niet klein te krijgen. Ze vocht voor haar lotgenoten en deelde het weinige wat ze had. Ze werkte op de ziekenafdeling, ‘organiseerde’ geneesmiddelen en slaagde erin om kleine hoeveelheden levensmiddelen naar binnen te smokkelen. Voor de kinderen in het kamp wist ze zelfs een soort kerstfeest op te zetten. Ze was meer dood dan levend toen ze terugkeerde naar huis, maar zelfs toen behield ze haar vertrouwen in het goede van de mens. Overal in de wereld ontstonden nieuwe oorlogshaarden en wéér zaten er jarenlang verschillende nationaliteiten rond onze tafel, ook nadat mijn broer en ik het huis al hadden verlaten.
Na haar overlijden kreeg ik een brief van een aantal vrouwen uit het voormalige concentratiekamp: ‘Je moeder was een heilige. Steeds bereid om in volledige zelfverloochening dag en nacht anderen te verzorgen. Door haar houding en morele kracht was zij zelfs onder de meest erbarmelijke omstandigheden een voorbeeld voor ons allen. Als Anne bij ons was, waren we ervan overtuigd dat ons niets meer kon gebeuren.’
Ik heb een diepe eerbied voor mijn moeder. Haar hele leven heeft ze de ellende van anderen willen verlichten; waar verdriet was, troostte ze. Haar enorme naastenliefde was een grote erfenis die haar kinderen tot op de dag van vandaag koesteren. Zowel mijn broer als ik zijn in haar voetsporen getreden. Misschien zit het in onze genen. Na zijn medicijnenstudie heeft mijn broer jarenlang als arts gewerkt in derdewereldlanden. Ik heb een verpleegstersopleiding gevolgd en hem vaak geassisteerd. Ook zijn we jarenlang betrokken geweest bij bewegingen die zich inzetten voor mensenrechten en wereldvrede. Toen mijn moeder was overleden, ben ik weer in ons ouderlijk huis gaan wonen en begonnen met de opvang van pleegkinderen. Dat heb ik bijna vijfentwintig jaar gedaan. Zo hebben mijn moeders enorme naastenliefde en morele erfenis mijn leven blijvend getekend. Ik hoop dat ik, net als zij, op mijn eigen manier heb bijgedragen aan een betere wereld."
Het verhaal van Gert (84)
“Toen de oorlog uitbrak, was ik veertien. Vader was veel weg en als hij thuis was, kwamen er steeds vaker mannen langs, meestal rond kinderbedtijd. Moeder bleek daar niet bepaald enthousiast over. Ik had geen benul wat er werd besproken, maar begreep wel dat het met de Duitsers te maken had. De spanning in huis kwam tot een hoogtepunt toen ik achter in de schuur een revolver vond en daar opgewonden de woonkamer mee binnenliep. Moeder trok wit weg en voor het eerst hoorde ik haar tekeergaan. Niet tegen mij, maar tegen vader: ‘Moeten we er soms allemaal aan vanwege die joden van jou?!’ Ik hoor het haar nog steeds gillen. Mijn vader werd op een dag verraden en opgepakt.
Mijn zusje liep drie jaar lang iedere dag naar de poort vanwaar ze de weg kon overzien, wachtend op vader. Diep in mijn hart nam ik het hem kwalijk dat hij ons in deze situatie had gebracht en mij met het gezin had opgezadeld. Moeder, die ik me nog kan herinneren als een vrolijke vrouw en die ik nooit ziek had gezien, lag nu vaak op bed en werd steeds angstiger.
Toen het land bevrijd werd, dook hij geheel onverwacht weer op. Een schim van de man die ik voor het laatst had gezien. Stil, afwezig, hij wilde nergens over praten. We werden bang voor zijn onverwachte woede-uitbarstingen. Moeder zweeg ook. Haar grote zwijgen leek één grote aanklacht tegen hém. Het is mij niet gelukt om dat te doorbreken. De warmte en genegenheid die we voor de oorlog in het gezin voelden, heb ik nooit meer ervaren. We waren blij dat we de oorlog hadden overleefd, maar voor mij heeft het nooit als een bevrijding gevoeld. Pas vele jaren later besefte ik dat we eruit kwamen als een getraumatiseerd gezin dat door niemand werd opgevangen.
Ik kreeg te maken met angsten, vooral faalangst. Ik was gedoemd te mislukken in wat ik ook zou ondernemen. Ik kon toch nooit tippen aan die heldhaftige vader. De enkele keer dat ik er met mijn ouders over wilde praten, werd het meteen weggewuifd. Dus zweeg ik verder maar, ik wilde me niet aanstellen, niet zeuren, vader en moeder hadden het al moeilijk genoeg.
Ik had arts willen worden, maar studeren was een illusie. Dat had in de eerste plaats te maken met geld dat er niet was, maar ook met die faalangst. De grootste impact van mijn verstoorde jeugd is misschien wel geweest dat ik zelf nooit aan een gezin ben begonnen. Ik wilde niet voor anderen verantwoordelijk zijn. Dat is allesbehalve heldendom, dat is lafheid. Dit besef belast mij ook nog eens met een groot schuldgevoel.
Vader kreeg allerlei onderscheidingen voor zijn verzetswerk en er is een straat naar hem vernoemd. Hij werd een held genoemd, al vond hij zelf dat hij had gedaan wat ieder mens had moeten doen. Maar ik had liever een gewone vader gehad die me niet had opgescheept met een grote eenzaamheid en een nooit goed te maken gemis. Hij was er wel voor wildvreemden, maar niet voor ons. Ik voel me schuldig over deze gedachten en worstel nog steeds met dit dilemma tussen begrip en onbegrip, trots en boosheid, berusting en gemis. Ook de vraag of ik het destijds zelf anders had gedaan, laat me niet los. Ik heb nooit heldengenen in me gevoeld, ik blijf slechts ‘de zoon van…’”
Lotgenotencontact
De Vereniging Kinderen van Verzetsdeelnemers 1940-1945 is een lotgenotengroep van zo’n 260 kinderen van verzetsstrijders. Zij ontmoeten elkaar regelmatig en delen hun verhaal met elkaar. Nog ieder jaar melden zich nieuwe belangstellenden.
T 010-4749463 of www.verzetskinderen.nl
Heeft u zelf een verhaal dat u wilt delen met de Plus lezers?
Lees ook: