Bij levertransplantatie wordt de zieke lever verwijderd en vervangen door een gezonde lever van een donor.
De lever maakt deel uit van het spijsverteringsstelsel en bevindt zich rechtsboven in de buik. De lever heeft verschillende levensondersteunende functies: voedingsstoffen verwerken, eiwitten aanmaken, suikers of glycogeen opslaan. Ook speelt de lever een rol bij het regelen van de hormoon-, bloedsuiker- en cholesterolspiegels van het lichaam, en bij de vochthuishouding. De lever filtert ongewenste stoffen uit het bloed en helpt het lichaam bij het bestrijden van infecties.
Het efficiënt functioneren van de lever kan geleidelijk worden verstoord door schade aan de levercellen als gevolg van alcoholmisbruik, hepatitis of aangeboren afwijkingen. Wanneer levercellen afgestorven zijn, worden de dode cellen vervangen door littekenweefsel. Als gevolg van littekenweefsel kan het bloed niet door de lever stromen, waardoor opslag van voedingsstoffen en het filteren van ongewenste stoffen onmogelijk wordt. Als de leverfunctie ernstig is aangetast, kan levertransplantatie noodzakelijk zijn.
Bij een levertransplantatie wordt de zieke lever verwijderd en vervangen door een geschikte, gezonde lever van een overleden donor.
Met behulp van periodieke bloedtests wordt het functioneren van de nieuwe lever gecontroleerd. Net als bij alle andere orgaantransplantaties moet de ontvanger van de lever levenslang worden behandeld met immuniteitsonderdrukkende medicijnen, om te voorkomen dat het immuunsysteem van het lichaam de getransplanteerde lever afstoot.
Deze operatie kan verschillende complicaties met zich meebrengen, die vóór de operatie met de dokter moeten worden besproken.